Tien jaar geleden vertrok de Colombiaanse Luz Marina Forero naar Curaçao voor een zoektocht naar haar Joodse roots in de familie Senior van haar betovergrootvader. In haar smaakvol ingerichte appartement vertelt ze over het stamboomonderzoek als haar passie: “Ik kwam erachter dat ik Sefardische voorouders heb, met namen als De Lima, Marchena, Juliao en Jesurun.” Die zoektocht legde de basis voor een heuse business.
Forero lacht: “Vanwege een Spaanse grootvader kon ik als Colombiaanse al vroeg een Spaans paspoort krijgen. Ik kan nu zonder dure, omslachtige visumprocedures naar de VS of de EU reizen. Ik weet hoe begerenswaardig dat paspoort is.” Als ze op Curaçao het nationaal archief en de Joodse Mongui-Madurobibliotheek bezoekt, hoort Forero over de compensatieregeling voor nazaten van de genocide in 1492. In dat jaar richtte de katholieke kerk een bloedbad aan onder de Joden op het Iberisch Schiereiland. Tien jaar geleden trok de overheid hiervoor het boetekleed aan. Nazaten van gevluchte Sefardische Joden kunnen als wiedergutmachung de Spaanse of Portugese nationaliteit krijgen.
Daarvoor is bewijs nodig, en Luz Marina Forero kan dat leveren. Ze gaat aan de slag voor familieleden die niet haar Spaanse grootvader delen, maar wel die Sefardische betovergrootvader uit Curaçao. Dan gaat het balletje rollen. “Het is voldoende om aan te tonen dat een voorvader uit de Sefardische gemeenschap van Curaçao komt, want die is aantoonbaar, via Amsterdam, van Spaanse of Portugese afkomst.” Ze duikt in de archieven van de Mikvé Israël-Emanuelsynagoge in Wilemstad, kortweg de Snoa genoemd. Door haar zoektocht naar bewijsdocumenten kunnen veel familieleden uiteindelijk het felbegeerde Europese paspoort krijgen. Intussen realiseert Forero zich dat ook veel vrienden in haar geboorteplaats Barranquilla Joodse voorouders uit Curaçao hebben. “Ik ging er helemaal in op, geweldig was het.”
Haar betovergrootvader ligt begraven op de Joodse begraafplaats van Barranquilla, in het noorden van Colombia. Luz laat op haar iPad zijn grafsteen zien. “Zijn naam is David Haim Senior. Hij wordt in 1824 op Curaçao geboren en verlaat Curaçao voor een aanstelling in Colombia als viceconsul voor het Koninkrijk der Nederlanden. Hij gaat in de kustplaats Santa Marta samenwonen met de negentien jaar jongere protestantse Matilde Arana. Die was toen rond de vijftien jaar.” Deze ‘Don David’, zoals ze hem noemen, speelt een grote rol in de lokale economie. “Een zakenman, een handelaar, een van de rijkste mannen van de stad.”
Beschaafde mannen
Op het hoogtepunt waren er tussen de vijftienhonderd en tweeduizend Joden in Willemstad, de hoofdstad van Curaçao. Rond 1800 heeft het eiland nog steeds de grootste Joodse gemeenschap in de Nieuwe Wereld. Forero legt uit: “In de negentiende eeuw slaan een recessie en een pandemie toe. Als landen in Zuid-Amerika onafhankelijk worden van Spanje, verdwijnt daar ook de wrede inquisitie. Voor Joden komen er dan kansen.” Ze pakt opnieuw haar iPad en laat als voorbeeld een foto zien van een geciviliseerde man met een baard uit de familie Salas: “De Joodse mannen die Curaçao verlaten, zijn ondernemend en goed opgeleid. Ze hebben talenkennis, zijn vertrouwd met handel en geld, hebben connecties en familie in de VS en Europa. Velen gaan dan naar het nabije Coro in Venezuela of naar opkomende steden als Barranquilla in Colombia, maar ook naar Panama, Cuba, Costa Rica en de Dominicaanse Republiek.” De ondernemers verbouwen tabak of suiker, drijven handel, leggen spoorlijnen aan en ontwikkelen onroerend goed.
Soms loopt ze bijna vast: ‘Je komt om in de bureaucratie en iedereen wil geld zien’
Luz Marina Forero vult trots aan: “Ze zijn beschaafd, doen zelfs aan liefdadigheid.” Joodse mannen trouwen dan met lokale meisjes uit de upper class. Ze staan hun vrouwen toe de kinderen rooms-katholiek te dopen. Zo ontstaat een grote groep niet-Joodse afstammelingen van Curaçaose Joden. “Het wemelt in Barranquilla nog van Joodse namen als Salas, Jesurun, Alvarez Correa, Gomes Casseres, Curiel, Penha, Delvalle, De Castro, De Lima, Pereira en Penso.” Ze scrolt naar een andere foto en toont een bankbiljet: “Kijk, Joden zijn de oprichters van de eerste bank in Colombia en van de eerste luchtvaartmaatschappij.”
Bewijsstukken
Na een paar jaar Curaçao raakt Luz Marina Forero tot over haar oren in het uitzoekwerk: steeds meer mensen uit landen in de regio kloppen bij haar aan, duizenden documenten gaan door haar handen. Ruim tien jaar geleden besloot het bestuur van de Snoa na een kostbare reddingsoperatie de archieven onder te brengen bij de Mongui-Maduro-bibliotheek (MML). Die lagen tot dan toe te verstoffen op een zolder, aangetast door vocht en schimmel. Nu digitaliseren de Snoa en de MML samen dit archief. “Hun werk is van grote waarde voor de eigen Sefardische gemeenschap, voor nazaten elders, voor velen daarbuiten.”
Forero is enthousiast over haar werk, ondanks de moeilijkheid ervan: “Afschriften van religieuze documenten zoals van een besnijdenis of een huwelijk zijn pas geldig als er een handtekening op staat van de voorzitter en de vicevoorzitter van de Joodse gemeente. Een notaris moet die vervolgens legaliseren.” Ze zucht: “Hier op Curaçao is dat nog wel te doen, maar soms zijn documenten nodig uit Cuba, een heel ander verhaal. Voor internationale betalingen aan Cuba moet je sluiproutes weten.” Ook moeten alle Nederlandstalige documenten van de burgerlijke stand op Curaçao eerst naar een beëdigd tolk-vertaler. Ook die vertaling moet gelegaliseerd worden door een notaris. “Je komt om in de bureaucratie en iedereen wil geld zien.”

Buitenkinderen
Soms loopt Forero bijna vast. “Een van de rijkste Joodse mannen op Curaçao in de achttiende eeuw is getrouwd en heeft drie kinderen. Als zijn vrouw overlijdt, verwekt hij bij een slavin nog eens tien kinderen. Als hij haar ten slotte vrijkoopt, komen ook de kinderen vrij. Een deel van hen vertrekt dan naar buurland Venezuela.” Verre nazaten benaderen Luz Marina. “Ik vind uiteindelijk de akte van vrijkoping van hun stammoeder, met de naam van hun Joodse voorvader. Ze hebben nu allemaal een Spaans paspoort, een felbegeerd document in Venezuela, dat kun je je wel voorstellen.”
Afkomst blijft een hardnekkig probleem. “In de afgelopen eeuwen verwekten Joodse mannen op Curaçao kinderen bij ‘buitenvrouwen’. De synagoge registreerde geen buitenkinderen bij een niet-Joodse moeder. Over hen is in de Snoa-archieven dus niets te vinden.” Daar komt nog een ander probleem bij: “Na de afschaffing van de slavernij namen slaven soms de naam van hun voormalige Joodse eigenaar aan, zonder van hem af te stammen. Je kunt dus Senior of Calvo heten zonder Joods bloed te hebben.” Forero noemt een mooi voorbeeld: “De huidige Venezolaanse president Nicolás Maduro heeft wel een Curaçaos-Joodse naam, maar geen Joods bloed. In de tijd van Hugo Chávez was ene Enrique Capriles de oppositieleider, hij heeft juist wel een Curaçaos–Joodse voorvader.”
Koning
Zit Luz Marina Forero eenmaal op haar praatstoel, dan is er haast geen stoppen meer aan. “Iemand nam mij in de arm, hij zou afstammen van een Joodse meneer Isaac Salas. Uiteindelijk vonden we in Duitsland de overlijdensakte van zijn voorvader, geen Isaac maar David. De akte was in het Oudduits en een beëdigde vertaler moest die via het Nederlands naar het Spaans vertalen, waarna het geheel door een notaris gelegaliseerd moest worden. Veel mensen in Bogotá en Caracas hadden profijt van mijn uiteindelijke vondst.”
Een ander verhaal: “Er was ooit een geliefde en vooraanstaande Joodse burger op Curaçao, Isaac Abinum de Lima. Hij woonde samen met Maria Regina Isenia Jesurun. Zij had een Joodse vader en stamde van moederskant af van een slavin. Hij kreeg bij haar zes onwettige kinderen. Na zijn dood vroeg men met succes aan de koning die kinderen alsnog te wettigen. Ze kregen zo alsnog zijn achternaam. Via vrienden in Nederland vond ik het betreffende document. Veel verre nazaten in Zuid-Amerika hebben zo de Spaanse of Portugese nationaliteit gekregen.”
Ze komt tot slot terug op haar betovergrootvader. “In het archief van de Snoa vond ik de akte van zijn besnijdenis, maar ook de ketoeba van zijn ouders, in het Aramees. De eerste jongens die hij verwekte bij de protestantse Matilde liet hij nog besnijden. Vlak voor zijn overlijden in 1892 is hij alsnog met Matilde getrouwd. Hij is Joods gebleven en in Barranquilla dus Joods begraven.”
–––––––––––––––––––––––––
Van Senior naar Coronel
Aan moederskant deed Luz Marina Forero een opzienbarende ontdekking. “Daar stam ik af van Abraham Senior, een rabbijn, bankier en schatbewaarder van het Spaanse koningspaar Ferdinand II van Aragon en Isabella van Castilië. Deze Senior was destijds de belangrijkste Jood in de diaspora. Hij was nota bene degene die het huwelijk tussen Ferdinand en Isabella heeft gearrangeerd, het koningspaar dat in 1492 de ondergang van de Joodse gemeenschap op het Iberisch Schiereiland veroorzaakte. Op tachtigjarige leeftijd bekeerde hij zich tot de roomse kerk en nam de naam Fernando Pérez Coronel aan. Hierdoor werd hij de aartsvader van de in Nederland bekende familie Coronel. Uiteindelijk is hij wel weer Joods gestorven.”